2 Chronicles 19

39) ter tijd,

Alzo staat 1 Kon. 22:25, dat hij des avonds gestorven is.

1Ki 22.25
1) Jehu,

Zie van dezen profeet 1 Kon. 16:1.

1Ki 16.1

2) Hanani,

Zie van dezen ook boven, 2 Kron. 16:7.

2Ch 16.7

3) ziener,

Dat is, profeet. Zie 1 Sam. 9:9, en boven, 2 Kron. 9:29.

1Sa 9.9 2Ch 9.29

4) den goddeloze

Namelijk, Achab, dien hij geholpen had tegen de Syri‰rs, boven, 2 Kron. 18:3, enz.

2Ch 18.3

5) van het aangezicht

Hebreeuws, van voor het aangezicht des Heeren.

6) toornigheid.

Die Josafat enigszins gevoeld had, boven, 2 Kron. 18:31 en naderhand nog gevoeld heeft, onder, 2 Kron. 20:1.

2Ch 18.31 20.1
7) bij u gevonden;

Te weten, niet die uit zijn natuur, maar uit de genade der wedergeboorte waren, want God onderhoudt en beloont uit genade zijn eigen gaven; alzo Neh. 9:8; Luk. 12:43; Hand. 13:22.

Ne 9.8 Lu 12.43 Ac 13.22

8) weggedaan,

Het Hebreeuwse woord betekent ook aansteken, verbranden; Exod. 35:3; Lev. 6:12; boven, 2 Kron. 4:20. Voor wegdoen is het genomen 2 Sam. 4:11; 1 Kon. 21:21; 2 Kon. 23:24.

Ex 35.3 Le 6.12 2Ch 4.20 2Sa 4.11 1Ki 21.21 2Ki 23.24

9) gericht

Te weten, door de kracht der genade Gods, die hem tot dit werk voorgekomen was, hem daartoe gevende verstand, wil en vermogen, Ef. 2:10; Filipp. 2:13. Vergelijk boven de aantekening, 2 Kron. 12:14.

Eph 2.10 Php 2.13 2Ch 12.14
10) toog

Hebreeuws, hij kwam weder en ging uit. Anders, bekeerd zijnde, [te weten, door de vermaning van den profeet] toog hij uit.

11) van Ber-seba

Dat is, van het Zuideinde zijns koninkrijks, hetwelk was de stad Berseba, tot het noordeinde, hetwelk was het gebergte Efra‹ms.

12) deed hen

Te weten, van de afgoderij, valse godsdiensten en goddeloosheid des levens.

13) van stad tot stad.

Hebreeuws, voor stad en stad; dat is, in elke stad.

14) gij houdt

Dat is, gij bedient dit rechterschap niet eigenlijk in den naam en uit last van een mens, maar in den naam en uit last van God, welken het gericht toebehoort, en die u daarin gesteld heeft om zijn plaats te bewaren.

15) in de zaak

Dat is, in de rechtshandelingen, geschillen en processen, die u zullen mogen voorkomen. Zie Ps. 82:1.

Ps 82.1
16) neemt waar,

Te weten, uw ambt, ten einde dat gij het behoorlijk uitvoert.

17) aanneming

Hebreeuws, opnemingen des aangezichts. Zie Lev. 19:15, en Deut. 1:17, met de aantekening.

Le 19.15 De 1.17

18) geschenken.

Hebreeuws, geschenk; dat is, enig geschenk of geschenken.

19) der vaderen

Dat is, der vaderlijke huisgezinnen, die onder het gebied van Josafat stonden.

20) het gericht

Versta, door het gericht des Heeren en der echtgeschillen, kerkelijke en politieke zaken, en vergelijk hiermede 2 Kron. 19:11.

2Ch 19.11

21) zij weder

Hebreeuws eigenlijk, en zij kwamen weder, of, waren wedergekomen te Jeruzalem; dat is, als zij wedergekomen waren, namelijk Josafat en die met hem door het ganse land getrokken waren, om overal in kerkelijke en burgerlijke zaken de goddelijke ordinanti‰n in te voeren. Anderen vertalen dit aldus: Over de gerichtszaken of rechtshandelingen, als die wederkwamen te Jeruzalem; te weten, als die daar bij vorm van appel gebracht waren; met dit verstand, dat deze rechters te Jeruzalem gesteld werden om de geschillen af te handelen, als dezelve van de partijen door appel te Jeruzalem kwamen; of als de onderrechters in enige donkere zaak te Jeruzalem verschenen om daar raad te vragen, en verklaring te hebben over hetgeen zij niet verstonden.

22) een volkomen hart.

Dat is, met een oprecht, onvervalst en onstraffelijk gemoed. Vergelijk 1 Kon. 8:61.

1Ki 8.61
23) tussen bloed en bloed,

Dat is, aangaande het onderscheid en oordeel over enigen doodslag of kwetsuur. Zie Deut. 17:8.

De 17.8

24) tussen wet en gebod,

Dat is, rakende het oordeel over de onderhouding of overtreding der wetten en geboden en wat daaraan kleeft. Zie van het onderscheid dezer vier woorden Gen. 26:5; idem Deut. 5:31, en 1 Kon. 2:3.

Ge 26.5 De 5.31 1Ki 2.3

25) toornigheid

Dat is, straf van den Heere. Vergelijk onder, 2 Kron. 28:13, en de aantekening.

2Ch 28.13
26) Amarja,

Hieruit verstaat men dat te Jeruzalem twee onderscheidene opperste rechterstoelen geweest zijn; de ene die over geestelijke zaken, en de andere die over politieke geschillen oordelen moest; tot welke men van alle andere gerichten uit het ganse land appelleren mocht. Vergelijk Deut. 17:18, enz.; idem Exod. 18:26; Deut. 1:15.

De 17.18 Ex 18.26 De 1.15

27) de ambtlieden,

Zie 1 Kron. 26:29, en het volgende met de aantekening.

1Ch 26.29

28) voor uw aangezicht;

Dat is, tot uw best, bereid om u te dienen. Zie gelijke manier van spreken Gen. 13:9.

Ge 13.9

29) den goede zijn.

Te weten, mensen, of personen, die het goede voorhebben en pogen voor te staan; of met de goede zaken.

Copyright information for DutKant